Blogopmaak

Kerstverhaal -Eenzaamheid in de Herberg

rosemarijn • 21 december 2021

Eenzaamheid in de herberg - door Rosemarijn Mulder

Er stond iemand voor de deur, hij belde niet aan maar ik zag een grove schim door het raam van mat glas. We zouden net gaan eten, de herberg rook naar stamppot. 

Ik deed de deur open. Gebogen rug, dikke jas, capuchon over zijn hoofd, zonnebril, naar beneden kijkend. De man wiegde subtiel wat heen een weer alsof hij zenuwachtig was. Ik wist dat het de eenzaamheid moest zijn. 


Ik wilde hem eigenlijk niet binnenlaten. Het was juist zo gezellig hier in de herberg. Maar het was koud en je kunt iemand toch zomaar niet in de kou laten staan? De eenzaamheid wilde duidelijk naar binnen, maar omdat ik niet wist wat ik moest doen zei ik dat hij bij de deur moest blijven wachten tot ik een plek voor hem had gevonden. 

Dat deed hij.


Ik schoof aan bij wat stamgasten die erg onder de indruk leken van zijn hele verschijning. ‘Hij ziet er zielig uit, het lijkt wel op een teleurgestelde kunstenaar’ zei iemand. De jongste, nog een kind zei: ‘ik heb liever dat ie weg gaat want ik vind em een beetje eng’. Waarop de oudste een arm om het kind heen sloeg en zei dat we misschien het beste een nest voor hem konden maken. Buiten zou er immers ook niet veel van hem terecht komen. 


Een nest maken voor de eenzaamheid hoe zou zo’n nest er eigenlijk uit zien vroeg ik me af. Wat zou hij willen? Hij spreekt immers niet? Ik besloot daarom een inschatting te maken van zijn behoeften. 

Hij wil vast een plek om te zitten want als je de eenzaamheid zelf bent dan moet je ook heel, heel moe zijn. En die zonnebril... Laat ik het licht wat dempen en een kaars op de tafel zetten. Ik vertelde iedereen dat ze vooral vriendelijk moesten zijn ook al was ie een beetje apart. De oudste knikte instemmend, ja zo was het nest wel goed. 


‘Komt u maar verder’ zei ik tegen de eenzaamheid, ik heb een goede plek voor u gevonden. Ik gaf hem een tafeltje voor zichzelf in een hoekje bij de muur waar hij lekker in zn eentje kon zitten. De kaars op tafel was aangestoken. 

Daar leek hij wel op zn gemak. 


Hij zag er hongerig uit en we hadden de stevige stamppot net op tafel staan. Ik zag dat hij over het randje van zijn zonnebril naar ons keek. Iemand bood aan hem een bordje te brengen. 

Met het bord eenmaal voor zich kromde zijn gebogen rug nog meer. Hij begon gulzig en zonder manieren te eten en toen het op was at hij nog een bord. Wij negeerden de vreemdheid en ook de stank, hij had zich duidelijk al een tijdje niet gewassen. De geur werd geleidelijk door ons opgemerkt en begon te overheersen maar niemand gaf een krimp. 

We besloten ons te richten op andere zaken, zo werd er muziek gemaakt en een lied gezongen. Er was koffie na. De jongste had nog een dansje ingestudeerd waar we allemaal van genoten. We vergaten de eenzaamheid. 


Ik keek naar de hoek waar ik een nest voor hem had gemaakt. Hij had zn jas uitgetrokken en wenkte mij om te komen. 

Toen ik dichterbij kwam zag ik dat de eenzaamheid eigenlijk geen man was. De zonnebril ging af. Ze keek me aan en het was alsof ik in de spiegel keek van mijn ware ik. Ik werd blij want ik zag oceanen vol mogelijkheden en ik werd bevangen door een tedere liefde voor al wat leeft. Ik barstte in lachen uit. 

‘Hij is helemaal geen man!’ riep ik hard door de herberg. Waarop iedereen nog eens goed keek en ook zichzelf kon zien. We lijken eigenlijk best op elkaar. Het kind kwam bij me en zei: ‘wat zijn we mooi hè?’

Share by: